Tijdens de Tweede Wereldoorlog weten drie gevangenen uit een Siberisch strafkamp te ontsnappen. Na ruim 6400 kilometer te voet te hebben afgelegd, bereiken ze India vanuit Tibet. Tijdens hun vlucht sluiten vier andere ontsnapte gevangenen en een tienermeisje zich bij de drie mannen aan. Janusz wordt de leider van de groep, omdat hij weet hoe je in de wildernis moet overleven. De groep ondergaat de tocht onder barre omstandigheden. Ze krijgen te maken met een sneeuwstorm, ijskoude nachten, een tekort aan voedsel en water, eindeloze woestijnen, het Himalayagebergte en de nodige gewetensvragen.